Jan Mars
redactie, productie en bewerking
van teksten, woorden en taal
|
De geschiedenis van de atletiek, deel 2
Kogelslingeren
Anders
dan andere takken van de atletiek, die veelal een militaire achtergrond
hebben, stamt het kogelslingeren uit de civiele sfeer, meer specifiek
uit Brabantse en Limburgse kring.
Zoals bekend vormen Brabant en Limburg al eeuwen een problematisch deel
van het Koninkrijk. Nooit volwaardig lid geweest van de roemrijke Zeven
Provinciën, gingen de zogenaamde Generaliteitslanden gebukt onder een
intens gevoel van achterstelling, dat zich manifesteerde in massale
dronkenschap, een losse moraal en zondagse kerkgang. Het heeft diep
ingegrepen in de volksaard: ook nu nog zijn zuiderlingen makkelijk te
herkennen, aan hun tongval, door sommige ‘sappig’ genoemd, en hun
slordige levensstijl, die sommigen ‘bourgondisch’ noemen.
Het kostte de autoriteiten dan ook weinig moeite de
plattelandsbevolking bezuiden de grote rivieren stevig in hun greep te
houden. Zoals bekend leidt dit in het algemeen tot overbevolking en
armoe. Zo ook hier. De autochtone boeren hadden daar evenwel een
oplossing voor gevonden: het kindwerpen.
Deze oude volkssport, door de notabelen oogluikend getolereerd, bestond
eruit dat, wanneer de derde zondag van maart tevens de eerste zondag na
pasen was, kinderen tot drie jaar geworpen mochten worden. De
overgeleverde spelregels zijn dubbelzinnig over de plek waarheen deze
peuters geworpen werden, wie het werpen op zich namen en wat het doel
was. Feit is wel dat het kindwerpen met overgave beoefend werd en dat
het een positieve invloed had op de bevolkingsdruk: het kwam veelvuldig
voor dat het geworpen nageslacht simpelweg kwijt raakte.
Naarmate de beschaving verder doordrong op het zuidelijke platteland,
groeide er bij immigranten uit Nederland een zekere weerstand tegen het
kindwerpen. Ten gevolge van de onderdanige aard van de plaatselijke
boerenbevolking werden de allochtonen beschouwd als de erfopvolgers van
de vroegere autoriteiten. Weliswaar zorgde de tijdgeest voor een wat
mildere repressie, toch duurde het niet lang, mede ook door de
natuurlijke neiging van de autochtone zuiderlingen tot aanpassing, of
de weerzin van de allochtonen tegen het kindwerpen veroorzaakte een
steeds luidere roep om beëindiging ervan.
De ingestroomde Randstedelingen begrepen dat het botweg verbieden van
het kindwerpen onaangenaamheden zou veroorzaken. Al in de jaren 40 werd
daarom gepoogd de te werpen kinderen te vervangen door andere
materialen: ploegen, mestkarren, melkkrukjes, en de kogels die in
gebruik waren bij de typisch Brabantse hevelputakers. Halverwege de
jaren 60 begrepen de autoriteiten dat deze laatste attributen de kans
boden het in hun ogen abjecte kindwerpen het veld te laten ruimen voor
deze meer gereguleerde variant ervan. Het is deze variant die, met
enige aanpassingen, als ‘kogelslingeren’ heden ten dage nog steeds
beoefend wordt.
Een verrassend gevolg van deze voorgeschiedenis is dat bij grotere kampioenschappen nog immer relatief veel
zuiderlingen excelleren bij het kogelslingeren.
2007/7
| |